Applicatievariabele aanmaken

In dit onderwerp wordt het proces beschreven voor het aanmaken van een applicatievariabele waarnaar kan worden verwezen in andere configuratie-entiteiten, zoals Cycli, Macro's en Interfaceservices. Zo kunt u dezelfde gegevens gebruiken voor verschillende bedrijfseenheden/locaties.

Voor elke cyclus waarnaar wordt verwezen, worden applicatievariabelen aangemaakt. Er wordt een nieuwe versie aangemaakt aan het begin van de volgende cyclusperiode of door gebruik te maken van de optie Vernieuwen na onderbreken/hervatten.

Een applicatievariabele aanmaken:

  1. Selecteer Configuratie > Algemeen > Applicatievariabelen. De pagina Applicatievariabelen wordt weergegeven.
  2. Klik op Nieuw.
  3. Geef de volgende informatie op:
    Naam
    Een unieke naam van de applicatievariabele.
    Omschrijving
    De omschrijving van de applicatievariabelen.
    Default waarde
    De default waarde die is toegewezen aan de applicatievariabele.
    Overschrijvingswaarde
    De waarde die de default waarde vervangt.
    Categorie
    De categorie op basis waarvan de applicatievariabele wordt gesorteerd. U kunt een bestaande categorie selecteren of een nieuwe categorie aanmaken om te sorteren.
    Systeem
    Geeft aan of de applicatievariabele door het systeem of door de gebruiker is gedefinieerd. De waarden kunnen zijn:
    • Aan: Door het systeem gedefinieerd (beschermd)
    • Uit: Door de gebruiker gedefinieerd
  4. Klik op Opslaan. De applicatievariabele wordt opgeslagen na succesvolle validatie van de opgegeven informatie.
    NB: Op deze pagina kunt u:
    • Een kopie van de bestaande applicatievariabele maken en de parameters wijzigen zoals vereist met behulp van de optie Kopiëren.
    • De applicatievariabelen verwijderen met de optie Verwijderen.