Dimensies gebruiken

U kunt onafhankelijk dimensies definiëren en deze gebruiken voor het voorbereiden van analyses van de mutaties en saldi van grootboekrekeningen. U kunt maximaal 12 dimensiesoorten gebruiken. Voor elk van deze dimensiesoorten kunt u een naam en een volledige structuur met dimensiecodes definiëren. Er is geen relatie tussen de dimensiesoorten.

U definieert de dimensies bijvoorbeeld als volgt:

  • Dimensiesoort 1 = kostenplaats
  • Dimensiesoort 2 = artikelgroep
  • Dimensiesoort 3 = bedrijfseenheid
  • Dimensiesoort 4 = geografische regio
  • Dimensiesoort 5 = activiteiten

U kunt de structuur voor elk van deze dimensiesoorten afzonderlijk definiëren. U kunt dus een dimensiestructuur voor kostenplaatsen definiëren, een andere dimensiestructuur voor artikelgroepen, enzovoort.

Het aantal dimensiesoorten dat u gebruikt, definieert u in de sessie Parameters groepsbedrijven (tfgld0101s000). Als u verschillende financiële bedrijven in een bedrijvengroep hebt, gelden de gebruikte dimensiesoorten voor alle bedrijven in de groep.

U kunt de dimensiesoorten een naam geven en gekoppelde objecten definiëren in de sessie Omschrijvingen dimensiesoorten (tfgld0102m000). Vervolgens definieert u in de sessie Dimensies (tfgld0510m000) de dimensiecodes die in elk bedrijf moeten worden gebruikt. U kunt ook dimensiestructuren met meerdere niveaus maken, met totalen en subtotalen. In een dimensiehiërarchie kunt u maximaal tien niveaus verwerken.

In de sessie Dimensies (tfgld0510m000) kunt u de dimensies voor elke dimensiesoort definiëren en de dimensies koppelen aan parent-dimensies en child-dimensies.

Dimensies worden altijd samen met grootboekrekeningen gebruikt. U kunt voor elke grootboekrekening een of meer dimensiesoorten definiëren die aan de grootboekrekening zijn gekoppeld. U doet dit in de sessie Rekeningschema (tfgld0508m000). Per dimensiesoort selecteert u of deze voor de grootboekrekening Verplicht, Optioneel of Niet gebruikt is.

Als u een mutatie invoert, moet u eerst de grootboekrekening vermelden. Vervolgens moet u een dimensie invoeren voor elke dimensiesoort die op Verplicht is gezet en die aan de grootboekrekening is gekoppeld. Ook kunt u een dimensie invoeren voor elke dimensiesoort die op Optioneel staat.

De grootboekrekening Verkoopopbrengst is bijvoorbeeld gekoppeld aan dimensiesoort 2 (artikelgroep) en dimensiesoort 4 (regio). Dimensiesoort 1 (kostenplaats) en dimensiesoort 3 (bedrijfseenheid) worden voor de grootboekrekening niet gebruikt. De grootboekrekening Transportkosten is alleen gekoppeld aan dimensiesoort 1 (kostenplaats). De andere dimensiesoorten worden voor de grootboekrekening niet gebruikt.

Voor elke dimensiesoort kunt u één dimensie definiëren met een lege dimensiecode. Als de dimensiesoort voor een grootboekrekening Optioneel is, boekt LN mutaties waarvoor geen dimensie is opgegeven, naar die dimensie. Op deze manier kunnen verschillen tussen de grootboekhistorie en de dimensiehistorie worden voorkomen.

In de sessie Kruisvalidatieregels (tfgld0151m000) kunt u de toegestane dimensiereeksen per grootboekrekening definiëren. U kunt het dimensiebereik voor een grootboekrekening die deel uitmaakt van een niet-gejournaliseerde batch, niet wijzigen.

U kunt mutaties aanmaken voor Financiële administratie vanuit de andere geïntegreerde pakketten van LN. Deze mutaties kunt u invoeren in grootboekrekeningen en dimensies. U kunt de toekenning aan grootboekrekeningen definiëren met behulp van de sessie Integratieschema (tfgld4573m000).

U kunt de dimensies gebruiken om de mutaties op de verzamelrekeningen voor debiteuren en crediteuren op te splitsen op basis van afdelingen, personen verantwoordelijk voor de opbrengsten, kosten, eigenschappen, schulden, enzovoort.

De dimensies dienen ook als basis voor de kostendoorbelasting in de module Cost accounting. In CAT kunt u de kosten (en eventuele opbrengsten) binnen een dimensiesoort doorbelasten vanuit de ene dimensiecode naar een andere en vanuit de ene dimensiesoort naar een andere.