Instelling basisgegevens voor inspecties

De instelling van de basisgegevens wordt gebruikt om een standaard testprocedure te maken. Dat is een testplan dat gebruikt wordt voor een artikel of een artikelgroep. Een standaard testprocedure bestaat uit een combinatie van een of meer kenmerken (een specifieke kwaliteit, zoals gewicht of lengte, die getest/gemeten moet worden) en de testen die moeten worden uitgevoerd om de kwaliteit te bepalen. De kwaliteit van een artikel kan met diverse procedures worden geïnspecteerd: de verkoop van een artikel (Verkoop (SLS)), de aanschaf (Inkoop (PUR)), productie (Routing (TI)), vrijgave van een geproduceerd artikel voor een magazijn (Productie (SFC)) en het overboeken van het ene naar het andere magazijn. In feite kunnen er voor een artikel meerdere standaard testprocedures worden gedefinieerd, omdat voor verschillende procedures verschillende kenmerken relevant zijn.

In de Basisgegevens voert u gegevens in zoals:

  • Standaard testprocedure: Een koppeling tussen het artikel dat geïnspecteerd moet worden en de basisgegevens die aangeven wat er voor een artikel getest moet worden.
  • Testcombinaties: Hiermee geeft u aan hoe inspectieorders worden gegenereerd en inspecties worden uitgevoerd.
Kenmerk(en) definiëren

Een kenmerk is een verwijzing naar een bepaalde kwaliteit of een bepaald kenmerk van een artikel of een onderdeel/component daarvan. Bijvoorbeeld diameter, lengte en gewicht. Een kenmerk bepaalt welke functies of eigenschappen van een artikel getest moeten worden.

Gebruik de sessie Kenmerken (qmptc0101m000) om de kenmerken van een product te definiëren.

U moet het volgende opgeven:

  • Soort kenmerk
    • Breuk: Een getal met decimalen, zoals 3,145.
    • Geheel getal: Een geheel getal zonder decimalen, zoals 1, 2 of 3.
    • Optie: De waarden (opties) van een kenmerk moeten worden vastgelegd (bijv. blauw of rood).

U moet het volgende opgeven:

  • Methode
    • Algoritme: De waarde van een kenmerk wordt berekend met een algoritme, waarbij gebruik wordt gemaakt van de inspectieresultaten van de variabele of vaste kenmerken.
    • Vast: De waarde van het kenmerk wordt eenmalig bepaald en kan worden ingevoerd op het veld Vaste kenmerkwaarde van de sessie Kenmerken standaard testprocedure (qmptc0115m000). LN gebruikt deze waarde om deze te vergelijken met de resultaten die zijn ingevoerd in de sessie Testgegevens inspectieorders (qmptc1115m000).
    • Variabele: De waarde van het kenmerk wordt door middel van een instrument gemeten. De resultaten worden ingevoerd in de sessie Testgegevens inspectieorders (qmptc1115m000) of de sessie Partijen insp.orders / seriedr. art. / voorraadpuntgegevens (qmptc1131m000).
Een aspect definiëren en het kenmerk koppelen

Aspecten worden gebruikt om de diverse delen van een artikel te weerspiegelen waarvoor hetzelfde kenmerk wordt gebruikt. Dat betekent dat hetzelfde kenmerk meerdere keren voor hetzelfde artikel kan worden gebruikt. Zoals een cilindrische vorm.

Gebruik de sessie Aspecten (qmptc0102m000) om een aspect te definiëren en de sessie Aspect (qmptc0602m000) of Kenmerken aspect (qmptc0103m000) om een kenmerk te koppelen.

Voorbeeld

Een bout kan de aspecten kop en schroefdraad hebben. Een aspect kan weer een of meerdere kenmerken hebben.

Een kop kan een diameter en een lengte hebben en een schroefdraad een diameter en een kleur.

Algoritmevariabelen definiëren en aan een algoritme koppelen

Een algoritme is een formule die gebruikt wordt om de resultaten van een test te berekenen en te bepalen of het artikel wel of niet acceptabel is. Anderen kenmerken worden vaak gemeten en gebruikt om de waarde van het kenmerk te berekenen met de methode Algoritme.

  • Definieer een algoritme in de sessie Algoritmen (qmptc0121m000).
  • Als er geen variabelen zijn vastgelegd, moet u de variabelen van de expressie definiëren in de sessie Algoritme-variabelen (qmptc0123m000).
  • Koppel de variabelen aan het algoritme in de sessie Algoritmevariabelen (qmptc0122m000).
  • Selecteer in de sessie Algoritmen (qmptc0121m000) het algoritme waaraan u een expressie wilt koppelen en vul het veld Expressie in.
Test(en) definiëren

Een test is een inspectie van de kenmerken. Aan een kenmerk kunnen een of meer tests worden gekoppeld.

Gebruik de sessie Testen (qmptc0106m000) om de testen vast te leggen. Een controle die op een kenmerk wordt uitgevoerd.

Instrumenten en testlocaties definiëren

Een gereedschap waarmee tijdens kwaliteitscontroles bepaalde kenmerken van een artikel worden gemeten. Een testlocatie is de locatie waar een product wordt geïnspecteerd. Een testlocatie kan een afdeling, magazijn of voorraadlocatie in een magazijn zijn.

Gebruik de sessie Instrumenten (qmptc0108m000) om een tool vast te leggen die wordt gebruikt om kwaliteitstests uit te voeren om bepaalde kenmerken van een artikel te meten. Gebruik Testlocaties (qmptc0107m000) om de fysieke locatie te definiëren waar de testen plaatsvinden.

Koppel de testen en kenmerken in de sessie Testen kenmerk (qmptc0105m000). Geef het soort resultaat (kwantitatief of kwalitatief) en de instrumenten op waarmee de testen uitgevoerd moeten worden.

Codelettertabellen definiëren

Gebruik de sessie Codelettertabellen (qmptc0161m000) om codelettertabellen aan te maken en te muteren. U kunt de tabellen aan het inspectieniveau en de letters koppelen. Letters dienen ter bepaling van de verschillende codeletters die op een steekproefregel van toepassing zijn.

Inspectieniveaus definiëren

Definieer het niveau waarop inspecties moeten worden uitgevoerd. Gebruik de sessie Inspectieniveaus (qmptc0164m000) om het inspectieniveau te definiëren.

Inspectiestandaard definiëren

Definieer de standaards (bijvoorbeeld ISO, DIN en MIL) die worden gehanteerd tijdens het testen van een of meer kenmerken van een product om per kenmerk te bepalen of het product voldoet aan de vereiste kwaliteitseisen. Gebruik de sessie Inspectiestandaards (qmptc0174m000) om inspectiestandaards aan te maken die van toepassing zijn op het steekproefplan en de steekproefregel.

Steekproefplan definiëren

Een steekproefplan wordt gebruikt voor het definiëren van het te testen monster (hoeveelheid of grootte), de inspectiestandaard, de categorie van de inspectie, het acceptabele kwaliteitsniveau en de steekproefplanmatrix. Gebruik de sessie Steekproefplan (qmptc0670m000) om een steekproefplan aan te maken.

Steekproefregels definiëren

Steekproefregels zijn regels die zijn gebaseerd op steekproefplannen. De regels bepalen hoe en wanneer steekproeven worden genomen, alsmede de criteria voor de steekproef en het accepteren/afkeuren van het monster. Gebruik de sessie Steekproefregels (qmptc0160m000) om de steekproefregels te definiëren die worden gebruikt voor een standaard testprocedure.

Testprocedures definiëren

Een standaard testprocedure is een groep kwaliteitsnormen en -testen. De gegevens in een bepaalde standaard testprocedure bevatten alle richtlijnen met betrekking tot het nemen van monsters, het uitvoeren van testen en het vergelijken van de testresultaten met acceptabele grenzen voor de opgegeven kenmerken.

Gebruik de sessie Standaard testprocedures (qmptc0110m000) om testprocedures te definiëren. U moet de ingangs- en vervaldatum van de standaard testprocedure opgeven.

Koppel het kenmerk, de testgroep en de testgroepkenmerken. Gebruik de sessie Standaard testprocedure (qmptc0110m100) om het kenmerk, de testgroep, de testgroepkenmerken en de where-used standaard testprocedure te koppelen aan de gedefinieerde standaard testprocedure.

  • Gebruik Kenmerken standaard testprocedures (qmptc0115m000) om meerdere kenmerken of combinaties van aspecten en kenmerken aan een standaard testprocedure te koppelen. Aan een standaard testprocedure kunt u eigenschappen toevoegen, zoals test, norm, grensmethode en ingangsdatum. U moet de bovenste en onderste grenzen en tolerantiegegevens definiëren voor de testen die zijn gekoppeld aan de combinaties van aspecten en kenmerken die weer gekoppeld zijn aan een standaard testprocedure.
  • Gebruik de sessie Testgroepen (qmptc0136m000) om de testgroep te koppelen aan de opgegeven standaard testprocedure. U moet de methode selecteren waarmee de steekproeven op de orderhoeveelheid worden genomen.
    • 100 : Alle artikelen worden geïnspecteerd. De steekproefgrootte en de orderhoeveelheid zijn aan elkaar gelijk.
    • Steekproefname (enkel): Van de volledige orderhoeveelheid wordt één steekproef genomen.
    • Steekproefname (continu): Deze vorm van steekproefname is alleen van toepassing op continuproductie en dient ter bewaking van de kwaliteit tijdens het productieproces.
    • Steekproefregel: Een specifieke regel die bepalend is voor de wijze en het tijdstip waarop een steekproef moet worden genomen en voor de betreffende inspectiestandaard.
  • Gebruik de sessie Kenmerken testgroep (qmptc0137m000) om groepen kenmerken te koppelen aan een testgroep. Geef de volgorde op waarin de kenmerken getest moeten worden.
Testcombinaties definiëren

Testcombinaties definiëren wat, wanneer en hoe de inspecties moeten worden uitgevoerd. Testcombinaties koppelen een herkomst, een artikel of kwaliteitsgroep en een standaardtestprocedure aan elkaar.

Gebruik de sessie Testcombinaties (qmptc0111m000) om testcombinaties te definiëren die uit het volgende bestaan:

  • De herkomst van de inspecties.
  • Het artikel of de kwaliteitsgroep die op de combinatie van toepassing is.
  • De kwaliteitscode die op de combinatie van toepassing is.