Instelling basisgegevens voor inspectiesDe instelling van de basisgegevens wordt gebruikt om een standaard testprocedure te maken. Dat is een testplan dat gebruikt wordt voor een artikel of een artikelgroep. Een standaard testprocedure bestaat uit een combinatie van een of meer kenmerken (een specifieke kwaliteit, zoals gewicht of lengte, die getest/gemeten moet worden) en de testen die moeten worden uitgevoerd om de kwaliteit te bepalen. De kwaliteit van een artikel kan met diverse procedures worden geïnspecteerd: de verkoop van een artikel (Verkoop (SLS)), de aanschaf (Inkoop (PUR)), productie (Routing (TI)), vrijgave van een geproduceerd artikel voor een magazijn (Productie (SFC)) en het overboeken van het ene naar het andere magazijn. In feite kunnen er voor een artikel meerdere standaard testprocedures worden gedefinieerd, omdat voor verschillende procedures verschillende kenmerken relevant zijn. In de Basisgegevens voert u gegevens in zoals:
Kenmerk(en) definiëren Een kenmerk is een verwijzing naar een bepaalde kwaliteit of een bepaald kenmerk van een artikel of een onderdeel/component daarvan. Bijvoorbeeld diameter, lengte en gewicht. Een kenmerk bepaalt welke functies of eigenschappen van een artikel getest moeten worden. Gebruik de sessie Kenmerken (qmptc0101m000) om de kenmerken van een product te definiëren. U moet het volgende opgeven:
U moet het volgende opgeven:
Een aspect definiëren en het kenmerk koppelen Aspecten worden gebruikt om de diverse delen van een artikel te weerspiegelen waarvoor hetzelfde kenmerk wordt gebruikt. Dat betekent dat hetzelfde kenmerk meerdere keren voor hetzelfde artikel kan worden gebruikt. Zoals een cilindrische vorm. Gebruik de sessie Aspecten (qmptc0102m000) om een aspect te definiëren en de sessie Aspect (qmptc0602m000) of Kenmerken aspect (qmptc0103m000) om een kenmerk te koppelen. Voorbeeld Een bout kan de aspecten kop en schroefdraad hebben. Een aspect kan weer een of meerdere kenmerken hebben. Een kop kan een diameter en een lengte hebben en een schroefdraad een diameter en een kleur. Algoritmevariabelen definiëren en aan een algoritme koppelen Een algoritme is een formule die gebruikt wordt om de resultaten van een test te berekenen en te bepalen of het artikel wel of niet acceptabel is. Anderen kenmerken worden vaak gemeten en gebruikt om de waarde van het kenmerk te berekenen met de methode Algoritme.
Test(en) definiëren Een test is een inspectie van de kenmerken. Aan een kenmerk kunnen een of meer tests worden gekoppeld. Gebruik de sessie Testen (qmptc0106m000) om de testen vast te leggen. Een controle die op een kenmerk wordt uitgevoerd. Instrumenten en testlocaties definiëren Een gereedschap waarmee tijdens kwaliteitscontroles bepaalde kenmerken van een artikel worden gemeten. Een testlocatie is de locatie waar een product wordt geïnspecteerd. Een testlocatie kan een afdeling, magazijn of voorraadlocatie in een magazijn zijn. Gebruik de sessie Instrumenten (qmptc0108m000) om een tool vast te leggen die wordt gebruikt om kwaliteitstests uit te voeren om bepaalde kenmerken van een artikel te meten. Gebruik Testlocaties (qmptc0107m000) om de fysieke locatie te definiëren waar de testen plaatsvinden. Koppel de testen en kenmerken in de sessie Testen kenmerk (qmptc0105m000). Geef het soort resultaat (kwantitatief of kwalitatief) en de instrumenten op waarmee de testen uitgevoerd moeten worden. Codelettertabellen definiëren Gebruik de sessie Codelettertabellen (qmptc0161m000) om codelettertabellen aan te maken en te muteren. U kunt de tabellen aan het inspectieniveau en de letters koppelen. Letters dienen ter bepaling van de verschillende codeletters die op een steekproefregel van toepassing zijn. Inspectieniveaus definiëren Definieer het niveau waarop inspecties moeten worden uitgevoerd. Gebruik de sessie Inspectieniveaus (qmptc0164m000) om het inspectieniveau te definiëren. Inspectiestandaard definiëren Definieer de standaards (bijvoorbeeld ISO, DIN en MIL) die worden gehanteerd tijdens het testen van een of meer kenmerken van een product om per kenmerk te bepalen of het product voldoet aan de vereiste kwaliteitseisen. Gebruik de sessie Inspectiestandaards (qmptc0174m000) om inspectiestandaards aan te maken die van toepassing zijn op het steekproefplan en de steekproefregel. Steekproefplan definiëren Een steekproefplan wordt gebruikt voor het definiëren van het te testen monster (hoeveelheid of grootte), de inspectiestandaard, de categorie van de inspectie, het acceptabele kwaliteitsniveau en de steekproefplanmatrix. Gebruik de sessie Steekproefplan (qmptc0670m000) om een steekproefplan aan te maken. Steekproefregels definiëren Steekproefregels zijn regels die zijn gebaseerd op steekproefplannen. De regels bepalen hoe en wanneer steekproeven worden genomen, alsmede de criteria voor de steekproef en het accepteren/afkeuren van het monster. Gebruik de sessie Steekproefregels (qmptc0160m000) om de steekproefregels te definiëren die worden gebruikt voor een standaard testprocedure. Testprocedures definiëren Een standaard testprocedure is een groep kwaliteitsnormen en -testen. De gegevens in een bepaalde standaard testprocedure bevatten alle richtlijnen met betrekking tot het nemen van monsters, het uitvoeren van testen en het vergelijken van de testresultaten met acceptabele grenzen voor de opgegeven kenmerken. Gebruik de sessie Standaard testprocedures (qmptc0110m000) om testprocedures te definiëren. U moet de ingangs- en vervaldatum van de standaard testprocedure opgeven. Koppel het kenmerk, de testgroep en de testgroepkenmerken. Gebruik de sessie Standaard testprocedure (qmptc0110m100) om het kenmerk, de testgroep, de testgroepkenmerken en de where-used standaard testprocedure te koppelen aan de gedefinieerde standaard testprocedure.
Testcombinaties definiëren Testcombinaties definiëren wat, wanneer en hoe de inspecties moeten worden uitgevoerd. Testcombinaties koppelen een herkomst, een artikel of kwaliteitsgroep en een standaardtestprocedure aan elkaar. Gebruik de sessie Testcombinaties (qmptc0111m000) om testcombinaties te definiëren die uit het volgende bestaan:
| |||