Diagrammen maken

  1. Selecteer in de ontwerpmodus de gegevens.
  2. Klik op wizard Kaart in de werkbalk Objecten.
  3. Selecteer een diagramtype en -subtype.
  4. Zorg ervoor dat het cellenbereik met de diagramgegevens correct is opgegeven. Het cellenbereik wordt opgegeven in de indeling Report!$C$8:$D$9 .
  5. Geef op of in het diagram de kolommen of de rijen met gegevens in de brongegevens worden weergegeven.
    NB

    Standaard tonen diagrammen in de ontwerpmodus drie kolommen en drie rijen met voorbeeldgegevens. Als uw diagram een legenda bevat en u de opmaak van de items in de legenda wilt wijzigen, geeft u evenveel gegevensrijen met voorbeeldgegevens op als er legenda-items zijn. Als u wilt opgeven hoeveel categorieën er moeten worden weergegeven op de categorieas van een diagram, geeft u evenveel categorieën met voorbeeldgegevens op als er werkelijke categorieën zijn.

  6. Selecteer desgewenst Bericht weergeven als diagramgebied te klein wordt.
    Deze optie waarschuwt u als een diagram te veel gegevensreeksen bevat om correct weer te geven. De optie heeft betrekking op diagrammen met 1000 gegevensreeksen of meer.
  7. U kunt desgewenst titels opgeven voor het diagram, de X-as en de Y-as, en voor eventuele secundaire assen.
    U kunt titels ook opgeven op het tabblad Titels van het dialoogvenster Diagramopties. Hier kunt u ook opgeven welke eenheden worden weergegeven op elke as.