Standaard- en vaste parameterwaarden gebruiken

Variabelen kunnen de volgende waarden hebben:

  • Een waarde voor de huidige gebruiker
  • Een standaardwaarde
  • Een waarde voor een opgegeven gebruiker of rol

Als u de standaardwaarde in de Rapportwizard wilt weergegeven, selecteert u Standaard (gebruikers kunnen nog steeds een andere waarde selecteren).

Als u wilt voorkomen dat gebruikers een andere waarde voor de variabele selecteren, selecteert u het selectievakje Vast.

Als de standaardwaarde van een variabele verwijst naar een object dat niet langer bestaat (bijvoorbeeld een verwijderde gegevensverbinding), wordt het eerste beschikbare object van het desbetreffende parametertype gebruikt.

Voorbeeld

U hebt drie gegevensverbindingen met de namen B, C en D, en een variabele de waarden ervan op te slaan.

De standaardwaarde van de verbindingsvariabele is A.

Selecteer A als standaardwaarde van de gegevensverbinding in het sjabloonrapport.

In de Rapportwizard wordt B weergegeven. Als de gegevensverbinding afhankelijkheden bevat (bijvoorbeeld een kubus), worden de afhankelijkheden van B weergegeven. 'A' kan niet worden geselecteerd.

Als de standaardwaarden van parametertypes Booleaans en Operator niet geldig zijn, worden respectievelijk de waarden False (Onwaar) en = (is gelijk aan) gebruikt.