Rapporteigenschappen

Als u de eigenschappen van een rapport wilt weergeven, klikt u met de rechtermuisknop in de rapportcatalogus en selecteert u Eigenschappen. U kunt de eigenschappen weergeven in alfabetische volgorde of ingedeeld in categorieën op tabbladen.

Tabblad Geavanceerd

Op het tabblad Geavanceerd wordt deze informatie weergegeven:

  • De unieke ID
  • Naar wie het rapport is uitgecheckt
  • Positie: De positie van het rapport of de map in relatie tot de ouder.
  • Inhoudsstatus: Als het rapport deel uitmaakt van een applicatieonderdeel, is de inhoudsstatus Geldig of Gewijzigd. Als het rapport inhoud bevat die is gewijzigd, wordt deze overschreven als er een nieuwe importactie wordt uitgevoerd. Als het rapport of de map geen deel uitmaakt van een applicatieonderdeel, wordt er bij Inhoudsstatus de tekst Geen onderdeel van inhoud weergegeven.
  • Inhoudsversie: Wanneer u een applicatieonderdeel aanmaakt, moet u een versie opgeven. Als het rapport deel uitmaakt van een applicatieonderdeel, wordt de versie weergegeven.
  • Inhoudsbijschrift: Applicatieonderdelen hebben een unieke naam en een naam. Als het rapport deel uitmaakt van een applicatieonderdeel, bevat het veld Inhoudsbijschrift de naam van het onderdeel.

Tabblad Applicatie

Het tabblad Applicatie geeft de volgende informatie weer:

  • Applicatienaam
  • Leverancier van de applicatie
  • Applicatieversie
  • Inhoudsstatus: Als het rapport deel uitmaakt van een applicatieonderdeel, is de inhoudsstatus Geldig of Gewijzigd. Als het rapport inhoud bevat die is gewijzigd, wordt deze overschreven als er een nieuwe importactie wordt uitgevoerd. Als het rapport of de map geen deel uitmaakt van een applicatieonderdeel, wordt er bij Inhoudsstatus de tekst Geen onderdeel van inhoud weergegeven.
  • Beschermde inhoud: Geeft aan of de inhoud is beveiligd tegen bewerkingen.

Dashboardgedrag

U kunt de voorkeurshoogte en -breedte en de minimale hoogte en breedte opgeven. Als een gebruiker een rapport aan een dashboard toevoegt, wordt het rapport in eerste instantie in de voorkeurshoogte en -breedte weergegeven, als die zijn gedefinieerd. Als er een minimumbreedte en -hoogte in een dashboard zijn gedefinieerd, kunnen gebruikers het rapport wel groter maken, maar niet kleiner dan de opgegeven afmetingen.
Springgedrag
In dashboards worden Application Studio-rapporten weergegeven in widgets. Als een rapport een sprong naar een ander rapport bevat, kunt u het springgedrag opgeven. Selecteer Widget vervangen om de widget van het bronrapport te vervangen door het doelrapport. Selecteer Dashboard vervangen om het doelrapport te openen in een nieuw dashboard. Als u Bestuurd door dashboard selecteert, kunt u het springgedrag opgeven in het dashboard bij de eigenschappen van de bronwidget.
Interactie starten na neerzetten
Standaard moeten dashboardgebruikers rapportwidgets handmatig omschakelen naar de modus Interactie om interactie mogelijk te maken met de rapporten die in de widgets worden weergegeven. Voor rapporten die worden gebruikt als sjablonen op mobiele apparaten, moet u echter opgeven dat de modus Interactie automatisch wordt ingeschakeld. Selecteer TRUE om de modus Interactie te activeren zodra een rapport in een dashboard wordt neergezet.
Miniatuur
U kunt een miniatuurafbeelding opgeven die naast de rapportnaam moet worden getoond in de rapportbrowser in Dashboards. Klik op de knop Bladeren om het dialoogvenster Miniatuur te openen.
U kunt het dialoogvenster Miniatuur ook openen vanuit het menu Opmaak.

Tabblad Algemeen

U kunt de naam, de unieke naam en een omschrijving voor het rapport opgeven.

De unieke naam wordt gebruikt om naar het rapport te verwijzen. Deze is niet afhankelijk van de taal die in Application Studio is opgegeven. De unieke naam mag uitsluitend de letters A-Z (geen speciale tekens), de cijfers 0-9 en het onderstrepingsteken "_” bevatten. De unieke naam mag niet langer zijn dan vijftig tekens en mag niet met een cijfer beginnen.

De inhoud van het veld Omschrijving kan in een andere taal worden opgegeven:

  1. Check het rapport uit.
  2. Klik in het veld Omschrijving om de knop Bladeren te activeren.
  3. Klik op de bladerknop. Het dialoogvenster Bewerken wordt weergegeven.
  4. Dubbelklik bij alle talen in de lijst op het veld Omschrijving en geef een omschrijving op in deze taal.

Ook in het dialoogvenster Naam wijzigen kunt u een omschrijving in een andere taal opgeven. Klik met de rechtermuisknop op een rapport en selecteer Naam wijzigen.

Tabblad Opties

Dit zijn de opties:
Opmaakmodel
Als u een opmaakmodel aan een rapport wilt toewijzen, opent u het tabblad Opties en klikt u op Opmaakmodel. Selecteer een opmaakmodel uit de lijst.
NB

Als u op deze manier een opmaakmodel toewijst (in plaats van een rapport te maken op basis van een opmaakmodel), moet u de stijlen uit het opmaakmodel kopiëren.

Alleen zichtbare cellen berekenen
Deze optie is standaard geselecteerd. Terwijl u door het rapport bladert, worden er meer cellen zichtbaar en die worden dan berekend. Doorgaans is dit een efficiëntere manier dan alle cellen te laten berekenen wanneer het rapport wordt geopend.
Als de verbinding tussen het rapport en de database echter traag is of als het rapport een grote hoeveelheid gegevens bevat, schakelt u dit selectievakje uit om ervoor te zorgen dat alle cellen worden berekend op het moment dat het rapport wordt geopend.
NB

Als een rapport verborgen formules bevat en Alleen zichtbare cellen berekenen is aangevinkt, worden de formules alleen berekend als zij naar een cel verwijzen die zichtbaar is. Online moeten alle cellen echter worden berekend, waardoor deze optie geen effect heeft.

Verbergen voor gebruikers die het rapport weergeven
U kunt opgeven dat een rapport of map niet zichtbaar is in bijvoorbeeld de inhoudsbrowser van Dashboards.
Actievoorwaarden berekenen
Hiermee kunt u aangeven of voorwaarden voor acties moeten worden geëvalueerd. Stel dat u een rapport hebt met een sprongactie naar een ander rapport. De sprongactie herkent u aan de hyperlink in het rapport. Als voorwaarde voor de actie geeft u aan dat de variabele voor _CurrentUser, UserA moet zijn.
Als de waarde van de actievoorwaarde-eigenschap Berekenen FALSE is, geeft de sprongactie een hyperlink weer, ongeacht het feit of al dan niet aan de voorwaarde wordt voldaan. Als niet aan de voorwaarde wordt voldaan, werkt de hyperlink niet. Als de waarde van de actievoorwaarde-eigenschap Berekenen TRUE is, wordt de voorwaarde geëvalueerd en wordt de hyperlink alleen weergegeven als aan de voorwaarde van de actie wordt voldaan. Als niet aan de vorwaarde wordt voldaan, wordt alleen de tekst van de hyperlink weergegeven. Gebruikers die niet gemachtigd zijn het doelrapport weer te geven, weten niet dat de tekst als hyperlink fungeert. Als een rapport groot is, kan het berekenen van de actievoorwaarden enige tijd in beslag nemen.
Bewerkbaar met behulp van de Rapportwizard
Voor rapporten die op een sjabloon zijn gebaseerd of rapporten die zijn bedoeld voor gebruik in dashboards kunt u aangeven of gebruikers met de Rapportwizard waarden kunnen opgeven voor de rapportparameters.
Direct terugschrijven
Selecteer <Uit catalogus overnemen>, Inschakelen om direct terugschrijven in te schakelen of Uitschakelen als u direct terugschrijven wilt uitschakelen.
NB

Met de optionele invoer voor direct terugschrijven van de actie Parameters instellen kunt u direct terugschrijven in- en uitschakelen in rapporten in webbrowsers. In de volledige client is terugschrijven altijd direct.

Deze tabel bevat de toetsen en sneltoetsen voor Direct terugschrijven:
Toets/sneltoets
<Enter>
<Shift + Enter>
<Tab>
<Shift + Tab>
Pijltjestoetsen
NB

Als u op de toets <Esc> drukt terwijl de cel zich in de bewerkingsmodus bevindt, wordt de oorspronkelijke waarde van de cel hersteld en de bewerkingsmodus beëindigd.

Koppelen
Als het rapport een gekoppeld rapport of momentopname van een rapport is, wordt de naam getoond van het rapport op basis waarvan dit rapport is gemaakt.
Terugschrijfmethode
Met deze optie wordt de werkbladmodus of de formuliermodus ingeschakeld. Deze modi beïnvloeden het online navigeren binnen en tussen schrijfbare cellen.
In de spreadsheetmodus kunt u navigeren tussen cellen met de Tabtoets of met behulp van de pijltoetsen op het toetsenbord. De geselecteerde cel heeft een rand. Als u een cel wilt bewerken, drukt u op F2 of dubbelklikt u op de cel.
In de formuliermodus kunt u navigeren tussen cellen met de tabtoets of met de muis. Met de linker- en rechterpijltoets gaat uw cursor steeds een teken naar links of rechts door de waarde van de cel. Met de pijlen omhoog en omlaag verplaatst u de cursor respectievelijk naar het begin of eind van de waarde.
In de formuliermodus wordt de huidige cel alleen aangegeven door de positie van de cursor.
In het dashboard Applicatie-instellingen in d/EPM Administration kunt u Spreadsheets of Formulier als standaardmodus opgeven voor alle rapporten in een applicatie.
In Application Studio selecteert u <Uit catalogus overnemen> als waarde bij de optie Terugschrijfmethode om de standaardmodus voor een rapport in te stellen. Als u de standaard wilt overschrijven, geeft u Formulier of Spreadsheet op.
Splashing
Geef op of splashing naar geconsolideerde cellen wordt ingeschakeld, uitgeschakeld of overgenomen uit de catalogus.