Verschillen tussen aangepaste instellingen en variabelen

Aangepaste instellingen en globale variabelen zijn vergelijkbaar, maar er zijn belangrijke verschillen. Aangepaste instellingen kunnen in Application Engine-processen worden gebruikt. Aangepaste instellingen kunnen worden versleuteld als ze worden gebruikt om gevoelige informatie zoals wachtwoorden op te slaan. De primaire, technische verschillen tussen aangepaste instellingen en variabelen zijn te vinden in de manier waarop waarden en standaardwaarden worden bepaald en hun permanente eigenschappen worden verwerkt.

Wanneer gebruikers zich eerst bij applicaties aanmelden, zijn de beginwaarden die worden weergeven de standaardwaarden van variabelen. Met acties, en andere opties in rapporten, kunnen gebruikers de beginwaarden wijzigen en hoeven ze niet langer de standaardinstellingen te gebruiken.

Variabelen kunnen permanent of niet permanent zijn op basis van het gedrag dat u wilt bereiken. Als een gebruiker een voorkeur wijzigt en deze voorkeur wordt opgeslagen in een permanente variabele, wordt de voorkeur opgeslagen als de gebruiker zich afmeldt. Als de variabele niet permanent is, moet de gebruiker de voorkeur opnieuw selecteren wanneer deze zich de volgende keer aanmeldt.

U kunt variabelen gebruiken om verschillende waarden aan verschillende gebruikers toe te wijzen op basis van de rollen van deze gebruiker.

Gebruik niet-permanente variabelen als u wilt dat een beheerder standaardwaarden opgeeft, maar gebruikers de mogelijkheid wilt geven om de waarden gedurende hun sessies te wijzigen. U kunt bijvoorbeeld een standaardschaal voor rapporten instellen, maar gebruikers toestaan om wijzigingen aan te brengen.

Aangepaste instellingen hebben slechts één waarde. Deze waarde kan worden gelezen door lijsten en functies. In tegenstelling tot variabelen zijn aangepaste instellingen altijd globaal. Ze slaan de selecties van individuele gebruikers niet op. Een wijziging in de waarde van een aangepaste instelling is van invloed op alle gebruikers. De aangepaste instellingen zijn dan ook voornamelijk een functie voor beheerders.

Gebruik aangepaste instellingen voor instellingen die voor alle gebruikers gelden en die alleen door een beheerder kunnen worden gewijzigd. U kunt bijvoorbeeld een rapportagemaand en de configuratie van gegevens opgeven.

U kunt de functies .DefaultText en .TEXT gebruiken om de standaard- en gebruikerswaarden van variabelen en de waarden van aangepaste instellingen te lezen en bij te werken. Gebruik de eigenschap GlobalText om de meest recentelijk teruggeschreven waarde uit een dashboardwidget op te halen. In het geval van een aangepaste instelling wordt de meest recente waarde teruggeschreven door een gebruikersinteractie. Een aangepaste instelling kan bijvoorbeeld worden ingesteld in d/EPM Administration of door een Application Engine-proces.

Ga als volgt te werk om naar de eigenschappen van globale variabelen en aangepaste instellingen te verwijzen:

  • =GlobalVariables.Period.DefaultText
  • =CustomSettings.Period.DefaultText
  • =GlobalVariables.Period.Text
  • =CustomSettings.Period.Text
  • =GlobalVariables.Period.GlobalText
  • =CustomSettings.Period.GlobalText

U kunt aangepaste instellingen en globale variabelen op dezelfde locaties gebruiken. Bijvoorbeeld:

  • Acties
  • Formules
  • Vervolgkeuzelijsten
  • Zoekopdrachten
  • Lijsten
  • Rapportparameters