Het specificeren van parameters met een driver

Parameters specificeren met een driver:

  1. Selecteer een basisrekening op de pagina Overzicht Instellen van parameters.
    Standaard worden alle rekeningen geselecteerd in de lijst Rekeningen en worden alle eerder gemaakte parameters weergegeven. Als u hier geen basisrekening selecteert, wordt u gevraagd om een basisrekening te selecteren, als u een parameter toevoegt.
  2. Als u Gescheiden per entiteit selecteert voor de geselecteerde rekening op de pagina Relatie entiteit tot rekening definiëren, selecteert u de entiteit op welke deze betrekking moet hebben.
    Als u Alle entiteiten selecteert op de pagina Relatie entiteit tot rekening definiëren, is de toewijzing op dezelfde wijze van invloed op de geselecteerde rekening voor iedere entiteit. Het is niet nodig of mogelijk om een entiteit te selecteren. Alle entiteiten is de standaard.
  3. Klik op Nieuwe parameter.
  4. Selecteer de versie vanaf welke u wilt toewijzen.
  5. Selecteer het type brontoewijzing.
    De versie is alleen van toepassing voor het Vast bedrag en het % toewijzingstypes van het gegevensgebied.
  6. Selecteer de ontkoppelingsmethode.
  7. Specificeer bedrag, percentage of factor om toe te wijzen in overeenstemming met het geselecteerde toewijzingstype.
  8. Standaard wordt Organisaties geselecteerd als de dimensie voor de bronreferentie. Klik op Referentiedimensie resetten om de referentiedimensie te wijzigen.
    De dimensie Bronreferentie wordt automatisch toegepast op het doel. Als u een driver gebruikt, wordt in plaats daarvan de driverreferentie toegepast op het doel.
  9. Specificeer optioneel het gegevensgebied van de bron door elementen te selecteren uit de referentiedimensie en de dimensies van de bron van het gegevensgebied.
    Als u geen element uit een dimensie selecteert, wordt het bovenste niveau van die dimensie gebruikt.
  10. Klik op het selectievakje Driver.
  11. Selecteer de versie die u wilt gebruiken als driver.
  12. Voer een van de volgende bewerkingen uit:
    • Klik in het veld Driver en selecteer een handmatige driver. Geef eventueel het gegevensgebied van de driver op.
    • Selecteer een referentiedimensie en definieer een gegevensgebied. Standaard wordt Organisaties geselecteerd als de referentiedimensie. Klik op Referentiedimensie resetten om de referentiedimensie te wijzigen.
  13. Selecteer in het gedeelte Doel de versie om de toewijzing te ontvangen.
  14. Selecteer het toewijzingstype voor het doel.
  15. Klik desgewenst op het pictogram Alternatieve doelconfiguratie en geef een gegevensgebied op om de toewijzing te ontvangen als het opgegeven doelgebied de waarde nul heeft.
  16. Geef desgewenst het doelgegevensgebied op door elementen te selecteren uit de referentiedimensie en de doeldimensies van het gegevensgebied.
    Als u geen element uit een dimensie selecteert, wordt het bovenste niveau van die dimensie gebruikt.
  17. Klik op Opslaan.